Ontleren is het nieuwe dekoloniseren

Portret van een Afrikaanse man (Christophle le More?), Jan Jansz Mostaert, ca. 1525 - ca. 1530. Collectie Rijksmuseum

We moeten anders denken in onze erfgoedinstellingen. In een artikel in 'Metropolism' stellen Nancy Jouwe en Jelle Bouwhuis dat instellingen vaak een eurocentrisch denkkader aanhouden, en dat andere verhalen ook bestaansrecht hebben. Nancy Jouwe is freelance publicist en onderzoeker op het kruispunt van gender, ras en (de)koloniale geschiedenis Jelle Bouwhuis is gespecialiseerd in kunsthistorisch onderzoek.

Het monopolie van de autonome kunst

In een artikel in Metropolism delen Bouwhuis en Jouwe hun gedachten over dekoloniaal denken. Bouwhuis verwijst in het artikel onder meer naar de tentoonstelling Beyond the Dutch in het Centraal Museum in Utrecht (2006), waarbij het moeilijk was om museumcollega’s te overtuigen van de kwaliteit van Indonesische kunstwerken. Dergelijke werken zijn normaal gesproken te zien in de volkenkundige musea en niet in de context van de zogenaamde autonome kunst. Bouwhuis en coauteur Jouwe stellen dat kunstmusea dat onderscheid nog steeds in stand houden: "De westerse instituties zijn gevormd in de koloniale periode. Het museum als tempel van representatie is gelijktijdig ontstaan met ideeën van raciale hiërarchieën."

Wat betekent dit nu voor musea en kunstenaars? Impliceert dit dat kunstenaars met een niet-westerse achtergrond niet in staat zouden zijn om dat soort hoogstaande kunst te maken? Jouwe stelt dat het "voor zwarte kunstenaars gevoelig kan liggen om op uitnodigingen in te gaan van volkenkundige musea. […] Binnen de kunstmusea ontstaat al snel het idee dat als ze zich moeten oriënteren op bijvoorbeeld de Indonesische kunst, dat ze dan de sluizen open moeten zetten voor alles, waardoor kwaliteitsnormen vervagen. Maar dat is natuurlijk niet zo. Er zullen altijd keuzes moeten worden gemaakt. Deze moeten dan niet langer gebaseerd zijn op categorische uitsluiting, maar op het maken van bewuste, beredeneerde en verantwoorde keuzes."

Intersectioneel denken

Hoe moeten musea dan anders gaan denken? Welke modellen en theorieën zijn dan behulpzaam? Intersectioneel of kruispuntdenken zijn termen die dan vaak naar boven komen. In Nederland publiceerde Gloria Wekker al in 2001 over intersectioneel denken. In Vlaanderen is Ella vzw reeds lang een voortrekker. Het begrip ‘intersectionaliteit’ gaat terug tot 1854 toen de tot slaaf gemaakte Sojourner Truth tijdens een lezing over haar eigen leven de problematische situatie aangaf van zwarte vrouwen. Ze benadrukte de intersectie tussen gender en etniciteit. Elke paragraaf sloot ze af met de zin "And ain’t I a woman?".

Intersectionaliteit staat voor het bestuderen van verschillende assen tegelijk, en het niet reduceren tot slechts één kenmerk. Identiteit werkt op meerdere niveaus. Doordat de samenleving eigenschappen toekent aan personen op basis van geslacht, ontstaat op symbolisch niveau een beeld van wat het betekent vrouw of man te zijn. Bovendien zijn deze betekenisgevingen niet vrij van macht. Man-zijn krijgt meer aanzien dan vrouw-zijn.

Weg van de ‘white innocence

Naast gender is ras/ethniciteit een belangrijk element in identiteitsvorming. Ook hier worden verschillende betekenissen gegeven aan mensen op basis van hun afkomst. Iedereen heeft ‘etniciteit’. Toch werd en wordt blankheid heel lang buiten beschouwing gelaten. Het is immers ‘de norm’, de wenselijke staat. We moeten af van de ‘white innocence’, stelt Gloria Wekker. Nederland, waarover ze schrijft, pretendeert een tolerante natie te zijn en ontkent rassendiscriminatie en koloniaal geweld, terwijl tegelijkertijd racisme en vreemdelingenhaat aan de orde zijn.

Intersectionaliteit kijkt vanuit een en/en perspectief: gendered meaning, inclusief, dynamisch, willen insluiten, iedereen betrekken, geen blinde vlekken laten. De grondhouding moet zijn telkens naar het andere te vragen: als het over gender lijkt te gaan, vraag dan naar klasse.

Ontleren is het nieuwe dekoloniseren

Dekoloniaal denken is een noodzaak geworden om eurocentrische verhaallijnen boven te spitten en ruimte te scheppen voor meer dan één verhaal, in plaats van hét verhaal. "Dat betekent dat er ook andere verhalen recht van bestaan hebben en gehoord mogen worden", zegt Jouwe. Toch lijken kunstmusea niet volop te willen kiezen voor dit denken. Bouwhuis stelt: "Je ziet nu dat kunstmusea, als ze al iets doen buiten de canon, vaak kiezen voor iets met technologie of design. Ik denk vanwege de sterke associaties met het idee van vooruitgang. Dat kun je dus ook opvatten als een keuze om het dringend noodzakelijke dekoloniseren van het museum uit de weg te gaan. En als er al iets gebeurt op het vlak van bewustwording, dan zijn het vaak minuscule gebaren."

Er is met andere woorden veel werk aan de winkel: het openen van referentiekaders en afstappen van één allesbepalend kunsthistorisch kader, meerdere perspectieven in beeld brengen, en dit ook talig vertolken via databanken en zaalteksten. Op welke manier, met welke trefwoorden en verhalen ontsluit je een collectie? De sleutel is ‘ontleren’, zo stelt Jouwe. "Ontleren’ is onderdeel van het dekoloniseren. We moeten afstappen van de frames waarmee kunstcollecties in musea tot nu toe zijn beschreven en geïnterpreteerd. In plaats daarvan moet de kolonialiteit zichtbaar worden gemaakt, zodat we die stap voor stap kunnen ontmantelen en daar andere narratieven tegenover kunnen stellen om nieuwe, pluralistische uitgangspunten voor het heden te formuleren."

Vorming in oktober 2019 over referentiekaders

Wilt u weten hoe u uw eigen referentiekader kunt verbreden? Op 17 oktober en 21 november 2019 organiseert FARO samen met Atlas een vorming over referentiekaders en diversiteitsbewuste communicatie. Mis deze vorming niet en schrijf u nu al in. Maximum 16 personen kunnen deelnemen.

Daarnaast kunt u ook terecht bij het open aanbod aan vormingen van:

Foto: Portret van een Afrikaanse man (Christophle le More?), Jan Jansz Mostaert, ca. 1525 - ca. 1530. Dit is het enige bekende portret van een zwarte man in de vroege Europese schilderkunst. Misschien was hij in dienst aan het hof van keizer Karel V in Brussel. Die had namelijk een zwarte boogschutter – Christophle le More – onder zijn lijfwachten. Het Maria-insigne op de muts herinnert aan een pelgrimstocht naar Halle (Brabant), een favoriet pelgrimsoord van het Brusselse hof. Collectie: Rijksmuseum

Katrijn Dhamers