Publicatie 'Ongemakkelijk erfgoed' zwengelt debat over teruggave aan

Boekcover Ongemakkelijk Erfgoed

De lentemaanden van 2021 bleken vruchtbaar in verband met het thema ‘de teruggave van cultuurgoederen uit koloniale context’. Naast de ethische principes van Restitution Belgium publiceerde Walburg Pers recent ‘Ongemakkelijk erfgoed. Koloniale collecties en teruggave in de lage landen’ , het nieuwe boek van Jos van Beurden. Daarin vraagt van Beurden zich af hoe we moeten omgaan met de voorwerpen, menselijke resten en archieven die vanuit koloniale gebieden naar Europa zijn gekomen.

Veel werd meegenomen vanuit een ongelijke machtssituatie. Maar is het allemaal roofkunst? Hoe werden de objecten verzameld? Welke bestemmingen kregen ze? Zijn er goede voorbeelden van teruggave? Wat met de volle depots in het noorden en de archieven van koloniale besturen? Wat met menselijke resten waarvan niet meer te achterhalen is aan wie ze toebehoorden? Aan wie moet men teruggeven?

Het boek is niet alleen interessant omwille van de wisselende blik op Nederland en België, aangevuld met tal van voorbeelden. Maar ook de uitgediepte context bij vele thema’s is boeiend. De auteur geeft bovendien kritische bemerkingen bij (een gebrek aan) strategieën en doet voorstellen voor debat en actie. In dit blogartikel lichten we negen aspecten uit het boek toe die de ontwikkeling van debat, actie en beleid ook in Vlaanderen kunnen verder helpen.

Boekcover Ongemakkelijk Erfgoed

1. Wat is roofkunst?

Kan u bij alle aanwinsten spreken van roofkunst? Of lagen er op die stapels ook voorwerpen afkomstig uit eerlijk handelen? Waren er misschien geschenken bij? Van Beurden geeft meteen aan dat over al die vragen verschillend wordt gedacht. (zie boek p.32 en volgende) Sommigen leggen de nadruk op het gewelddadige karakter van het kolonialisme. Zij menen dat wat verhuisde naar musea en particuliere collecties besmet is, oneigenlijk verworven is en dus geroofd werd. Maar van Beurden vindt stellen dat alles bezoedeld is, te verregaand. Door te kijken naar de manier van verwerven krijgt men een schakering gaande van fatsoenlijk tot verwerpelijk. Vervolgens geeft de auteur voorbeelden van verschillende categorieën. Ook museale collecties worden hier besproken.

2. Werd er al teruggegeven of afgewezen?

Het debat omtrent teruggave lijkt recent maar is het niet, stelt van Beurden vanaf p.38 in het boek.

  • Al voor de onafhankelijkheid van Congo in 1960 werd om teruggave gevraagd. Maar de politieke verhoudingen bleken te slecht.
  • Tijdens de Koude Oorlog was er beperkte verbetering, maar die bleek weinig genereus.
  • In 1976 werden geleende stukken, dus geen teruggaves, weer aan Congo overgemaakt.
  • Pas later kwam er een ommeslag door een verschuiving in het ethisch denken bij erfgoedinstellingen, mede door een sterke lobby van nazaten en diaspora in België.

Van Beurden duidt evenwel ook op een belangrijke nuance: zo geven herkomstlanden aan dat er niet altijd draagkracht is om objecten terug te ontvangen. Soms willen landen objecten graag in België en Nederland houden tot men klaar is om deze terug zelf te bewaren. Soms speelt ook het argument dat diaspora-gemeenschappen ook in het westen toegang tot objecten uit hun eigen gemeenschap willen. Dit helpt hen om zich thuis te voelen. Teruggave is dus nog geen diep ingebed proces, maar een proces waarbij nog structurele stappen genomen moeten worden. De teruggave op vraag van Nieuw-Zeeland van twee getatoeëerde Toi Moko hoofden uit de collectie van het Museum Kunst & Geschiedenis zal wellicht niet ongemerkt voorbijgaan.

Toch betekent dit niet dat er geen teruggave zou zijn. Vaak vonden informele teruggaves plaats buiten de formele aanvragen, en buiten gerechtelijke procedures, als blijk van verstandhouding tussen instellingen en belanghebbenden. (Zie ook p.177-178)

3. Aan wie moet men teruggeven?

Momenteel geven westerse landen aan vooral met de natiestaten in gesprek te gaan. Maar dit kan evengoed een probleem worden, wanneer belangen van minderheidsgroepen in het gedrang komen doordat objecten naar een nationaal museum gaan. Bovendien hebben ook andere elementen een impact, stelt van Beurden vanaf p.43: uit welke regio komen de objecten? Moeten ze dan terug gaan naar families? Naar de dorpsgemeenschappen? Wat als het nationaal museum op verre afstand ligt? Of een eigen discours wil ontwikkelen? En wat vindt een museum ervan dat sommige objecten bedoeld zijn om terug te geven aan de natuur?

4. Hoe moet men aan herkomstonderzoek doen?

Onderzoek naar de herkomst van objecten uit koloniale gebieden is ingewikkeld, stelt de auteur tussen p.49 en p.58. Niet enkel de namen van de laatste eigenaars zijn vaak moeilijk te achterhalen, maar eveneens die van de makers en de allereerste bezitters. Ook de omstandigheden van het verwerven van de objecten zijn vaak onduidelijk. Dit onderzoek is kostbaar en tijdrovend.

Wil dit soort onderzoek volledig zijn, dan moet er in twee landen gekeken worden: zowel in de westerse archieven als in de landen van herkomst. Ook daar kunnen mondelinge bronnen, documenten en andere bronnen teruggevonden worden. Dit geeft meer duiding over het belang van bijvoorbeeld een beeld voor de gemeenschap in het huidige tijdsbestek en het verlangen tot teruggave. Moeilijker wordt het wanneer onbekend is hoe objecten in het westen zijn terecht gekomen. De manier waarop particuliere bezitters hun voorwerpen aan musea schonken of verkochten, is zelden gedocumenteerd. Net ook daarom is samenwerking met deskundigen uit de gebieden van herkomst gewenst.

Foto: Bin im Garten, via Wikipedia, CC BY-SA 3.0

5. Wat met een Europabrede aanpak?

Van Beurden bespreekt vanaf p.166 een mogelijke Europese aanpak. We kunnen leren van de modellen van anderen, zegt hij. Enkele voorbeelden:

  • De ervaringen bij de sluiting van Museum Nusantara in Delft en de afstoting van de Indonesiëcollectie daar.
  • De aanpak van het Nieuw-Zeelandse Te Papa Museum in verband met de terugkeer van menselijke resten is inspirerend.
  • De Benin-dialooggroep, die bestaat uit verschillende Europese musea en representanten uit Nigeria en Benin. De groep bespreekt de aanwezigheid van geroofde collectiestukken, zoals de Beninbronzen, in Europese instellingen en de terugkeer ervan naar Benin City.

6. Wat met missiecollecties?

Ook door missiewerken werden voorwerpen meegenomen die vervolgens vaak terecht kwamen in missiemusea in België. Die musea hadden als doel te voorzien in onderricht voor vertrekkende missionarissen of om geld in te zamelen. Maar ook andere musea verleenden de opdracht aan missionarissen om te verzamelen, schrijft de auteur op p. 177. Tal van rituele beelden werden in beslag genomen met het oog op kerstening. Het zorgen voor deze collecties die nog huizen in tal van kloosters en abdijen is nu een grote uitdaging. Soms worden ze door een opkoper meegenomen, of vinden ze hun weg naar een container. Zelden worden er stappen gezet om collecties te laten terugkeren naar hun oorsprong.

7. Wat met particuliere bezitters?

Moeilijker te doorgronden zijn de collecties in het bezit van veilinghuizen, handelaars en particuliere bezitters, zoals de nazaten van verzamelaars, koloniale families of koningshuizen. Zo schrijft van Beurden vanaf p. 180. Doorgaans stellen deze zich terughoudend op, terwijl hun collecties nochtans ook van belang kunnen zijn voor de herkomstlanden.

8. Wat met archieven?

De auteur vraagt zich vanaf p.131 af waarom in het publieke debat minder aandacht gaat naar de archieven die in de koloniale periode werden gevormd. Deze archieven bevatten o.a. documenten en kaarten over wat er te halen viel, bodemrijkdommen, militaire en bestuurlijke rapporten over wingewesten en inwoners, etc.

Hoopvol is de samenwerking tussen België en Ruanda over de terugkeer van (digitale) archieven. Volgens het Rijksarchief is dat een logische weg. Het archief heeft immers betrekking op de gemeenschappelijke geschiedenis van twee landen: zowel België als Ruanda, maar ook Congo en Burundi. De dossiers bestrijken een grotere regio. Daarom is digitalisering noodzakelijk, maar moeten de betrokken landen voor vrijgave ook worden geraadpleegd. Sommige stukken bevatten bovendien vertrouwelijke info en moeten nog gedeclassificeerd worden alvorens ter beschikking worden gesteld. Wellicht kan de samenwerking tussen België en Ruanda ook een model voor anderen vormen.

 9. Zijn er lessen te trekken uit de teruggave van naziroofkunst?

Zijn de regels in verband met de teruggave van naziroofkunst ook inspirerend voor de teruggave van kunst uit koloniaal gebied? De ‘Washington Conference Principles on Nazi-confiscated Art’ uit 1998 werden door regeringen in Europa en Noord-Amerika toegepast om actief in publieke collecties te zoeken naar geroofde kunstwerken om deze terug te geven aan de rechthebbenden. Van Beurden maakt evenwel de opmerking dat beide teruggaves niet over één kam te scheren zijn. (p. 204 en volgende) Bij naziroofkunst stonden de Lage Landen in een slachtofferrol, bij de koloniale kunstroof waren zij echter daders. Toch zijn begrippen als ‘historisch onrecht’ of ‘onvrijwillig bezitsverlies’ mogelijk inspirerend. En als de ervaringen met naziroofkunst iets hebben geleerd, stelt de auteur, dan is het toch dat breed aanvaarde principes het slachtoffers gemakkelijker hebben gemaakt om hun eisen kracht bij te zetten.

Verder lezen

Wil u meer weten over elk van deze discussie-elementen of wil u zich verder verdiepen in het thema? Dan kan u terecht op de website van Walburg Pers.

Foto cover: boekcover Ongemakkelijk Erfgoed
Foto tekst: Bronzen beeld uit Koninkrijk Benin in de collectie van Ethnological Museum Berlin (c) Bin im Garten, via Wikipedia, CC BY-SA 3.0

Katrijn Dhamers