26 september | Europese Dag van de Talen (2): Soech 't es kaad!

Shaking grannies uit MinnesotaKan de klimaatverandering impact hebben op onze woordenschat? Jazeker. Al was ’t maar door een woordje als soech voorgoed naar het vergeetboek te helpen. Voor zover daar nog hulp bij nodig is natuurlijk, want ik hoor u nu denken: soech??

Maar sommigen horen het hun grootmoeder op winterse dagen bij het binnenkomen vanuit de vrieskou in een verwarmde leefruimte nog zeggen: "Soech, ’t es kaad!” en daarbij werden de verkleumde handen over elkaar gewreven en schokten de schouders van de koude rilling over de rug. Zo gebruikt is het een tussenwerpsel, een soort uitroep, maar het kan ook als bijwoord, meestal in de verkleinvorm: “’t Is maar soekskens vandaag”; en dan is de aangeduide koude ook milder, zo'n eerste najaarsfrisheid.  Soech (of sjoech, soek, sok, …): het is een zeer oud woord en het was een wijdverspreid woord, maar onze normtaal heeft het niet overgenomen. Van Dale vermeldt het sinds zijn eerste editie in 1864 consequent niet. Wel opgetekend werd het voor het Afrikaans. Het in Stellenbosch geschreven Kaapsch-Hollandsch Idioticon van N. Mansveld uit 1884 vermeldt dat soe als uitroep gebezigd wordt “bij  overmaat van warmte” en soe-ba wanneer het té koud is. De auteur voegde eraan toe: “’t Noord-Brabantse soeg heeft gelijke beteekenis”.

Géén standaardtaal woord dus, helaas. Nochtans was soech/soek in de 17de eeuw al enigszins op weg om opgenomen te worden in de taalcanon van de normtaal. Constantijn Huygens, zoon van een Haagse vader en een Antwerpse moeder, gebruikt het in het derde bedrijf van zijn blijspel Trijntje Cornelis (1653), waarin hij het Antwerpse taaleigen van zijn familie aan moederszijde treffend weet te gebruiken: “Soeck – Soeck! me luste wel – en poosje – noch te leggen. Maer – ‘k ben te dunn edeckt. – Soeck! Claes – kmoetje wat segge.” Soech/soek was toen wellicht alom in gebruik in het volkse taaleigen – toch zeker in het Zuidnederlandse. De oudste dialectwoordenboeken vermelden het dan ook als uitroep om een gevoel van koude mee uit te drukken. In Tongeren, Zepperen, Hasselt en het Hageland zegt men soech, in de koekenstad en in de Antwerpse en Noord-Brabantse Kempen luidt het soek (hoewel Cornelissen-Vervliet in 1903 voor Antwerpen de voorbeeldzin: “Soech! Oe’ voeten zijn lijk stukken ijs” noteerden). Ook voor de Rijnlandse volkstaal van eind 19de en begin 20ste eeuw werd  zowel schuck als schuch meermaals opgetekend. Waalse woordenboeken vermelden sinds het midden van de 19de eeuw eveneens souh, met telkens weer diezelfde betekenis.

De herkomst van het woord soech werd reeds in 1854 in het 'Deutsches Wörterbuch' van Jacob en Wilhelm Grimm (ja, die van de sprookjes)  ontraadseld. Onder Schuck verwijzen ze naar het Gemeengermaanse werkwoord *skakan, dat schokkend bewegen, rillen moet betekend hebben. Het Zweedse skaka en het Friese schaekjen zijn voortzettingen van dit werkwoord, zoals uiteraard ook het Engelse to shake (met shock als naamwoord afgeleid van de verleden tijd). Die van de kou huiverende Vlaamse oma’s uit de tijd van de Leuvense stoof waren dus op hun manier toch ook al shaking grannies!

Rob Belemans