Betere bewaaromstandigheden mogelijk voor 'De Schreeuw' na doorgedreven onderzoek

Edvard Munch, De Schreeuw (ca.1910). Collectie Munch Museum. Google Art Project / Wikimedia Commons, publiek domein.

Een groep internationale wetenschappers boog zich recent over De Schreeuw (ca. 1910), het wereldberoemde schilderij van Edvard Munch. Onder hen ook onderzoekers van de Universiteit Antwerpen. Het meesterwerk vertoont waterschade en de gele verf verbleekt en schilfert, met verfverlies tot gevolg. Op basis van de onderzoeksresultaten kan het Munch Museum, dat het schilderij in zijn collectie heeft, het werk voortaan op een gepastere wijze bewaren en verdere degradatie zo minimaal mogelijk houden.

Experimentele technieken

Eerder technisch onderzoek toonde aan hoe de Noorse schilder Edvard Munch (1863-1944) experimenteerde met het gebruik van diverse bindmiddelen in mengsels van synthetische pigmenten uit de late 18e tot 19e eeuw. Daartussen zat onder meer ook cadmiumgeel. Deze 'nieuwe' gekleurde materialen vormen een uitdaging voor wat de langdurige bewaring betreft. Vanwege hun neiging om fotochemische transformaties te ondergaan kunnen ze immers kleurveranderingen en/of structurele schade veroorzaken.

De versie van De Schreeuw (ca.1910) uit de collectie van het Munch Museum vertoont duidelijke tekenen van degradatie, te zien in de zonsondergang en ter hoogte van de hals van de figuur. Daar zijn cadmiumgele penseelstreken veranderd in een gebroken witte kleur. In het meerwater wordt de dik aangebrachte cadmiumgele verf aangetast door schilfering en verfverlies.

Deze vaststelling baarde zoveel zorgen dat het werk sinds 2006, na opheldering van de diefstal van het schilderij, nog zelden aan het publiek werd getoond. In plaats daarvan werd het bewaard in een beschermde opslagruimte met gecontroleerde verlichting, temperatuur (+/- 18°C) en relatieve vochtigheid (+/- 50%).

Op zoek naar antwoorden

Geel op basis van cadmiumsulfide (CdS) staat erom bekend te lijden aan verkleuring, schilfering en krijtvorming van de verffilms. De kleur is aanwezig in een aantal kunstwerken van meesters als Munch, Henri Matisse, Vincent van Gogh en James Ensor. In deze gevallen werden witachtige verbindingen geïdentificeerd en voorlopig voorgesteld als fotodegradatieproducten van het originele cadmiumgele pigment of als residu’s van het syntheseproces (fabricage).

Cadmiumsulfide. Leiem via Wikimedia Commons, CC BY-SA 4.0.

De beoordeling van de toestand van cadmiumgele verven wordt bemoeilijkt doordat de chemische stabiliteit van deze pigmenten afhankelijk kan zijn van hun fabricageproces. Om cadmiumgele pigmenten uit de late 19e tot de vroege 20e eeuw te synthetiseren, werden lang twee methodes gebruikt, een 'droge' en een 'natte' methode.

In eerdere producties op basis van natte processen kan cadmiumsulfide bestaan naast een aantal residuen van de startreagentia en/of secundaire producten, waaronder verschillende chloorverbindingen. Studies uitgevoerd aan het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw suggereerden dat de aanwezigheid van deze extra componenten een reden kan zijn waarom cadmiumgele variëteiten die door natte processen worden geproduceerd over het algemeen meer vatbaar zijn voor chemische veranderingen dan varianten uit droge processen.

Hieruit ontstaan enkele onderzoeksvragen:

  • Is er een correlatie tussen de mate van degradatie die wordt waargenomen op het op CdS gebaseerde verfoppervlak en de chemische samenstelling ervan?
  • Wat is de aard van de veranderingsverbindingen van cadmiumgele verven?
  • Welke omgevingsfactoren dragen bij tot de afbraak van cadmiumgele verven?

Een antwoord vinden op deze vragen is van belang om een basis te kunnen leggen voor geschikte preventieve conserveringstheorieën voor De Schreew (ca. 1910). De ultieme ambitie is namelijk om het schilderij terug te laten keren naar de openbare galerijen van het Munch Museum. Maar ook voor andere schilderijen van hedendaagse meesters als Matisse, Van Gogh en Ensor, van wie geweten is dat ze met deze verfmengsels geëxperimenteerd hebben, kan de uitkomst van het onderzoek zeer waardevol zijn. 

Internationaal team

Om te kunnen achterhalen waardoor de cadmiumgele verf verbrokkelt en verbleekt, onderzocht een multinationaal team van wetenschappers uit Italië, België, Frankrijk, Duitsland, de VS en Brazilië het schilderij.

Een eerste onderzoeksfase werd uitgevoerd in het museum in Oslo. Er werd gewerkt met een combinatie van niet-invasieve spectroscopische methoden. Een daarvan was macroscopische X-straal fluorescentie. Deze methode, ontwikkeld door de Universiteit Antwerpen, maakt het mogelijk om de verdeling van chemische elementen zoals cadmium, kwik en chloor over het gehele oppervlak van het schilderij in beeld te brengen. Hiermee werd achterhaald dat een deel van de cadmiumgele verf rijk is aan chloorverbindingen en dat de verf juist op deze plaatsen beschadigd is. Vermoedelijk is het chloor een overschot van een onzorgvuldig uitgevoerd industrieel productieproces aan het begin van de 20e eeuw.

Zicht op het ESRF en het Institut Laue-Langevin in Grenoble. Christian Hendrich via Wikimedia Commons, CC BY-SA 3.0.

In een volgende onderzoeksfase werden enkele minuscule gele verfsplinters die losgekomen waren van het schilderij, onderzocht in de synchrotrons van Grenoble en Hamburg. Bedoeling was om de chemische transformatie die de gele verf spontaan had ondergaan tijdens de degradatie, beter te begrijpen.

Het knalgele cadmiumsulfide bleek te oxideren tot kleurloos cadmiumsulfaat, wat het verbleken van de verf verklaart. Dit spontane verblekingsfenomeen, dat eerder werd waargenomen in schilderijen van Van Gogh, Ensor en Matisse, werd traditiegetrouw meestal toegeschreven aan te veel blootstelling aan licht.

In het geval van De Schreeuw (ca. 1910) doet de degradatie zich echter vooral voor op die plaatsen waar het chloorrijke cadmiumgeel aanwezig was. Het effect werd niet vastgesteld op andere plekken, die nochtans in het verleden allemaal aan ongeveer evenveel licht werden blootgesteld. Een andere of bijkomende factor moest dus de veroudering veroorzaken. Om te achterhalen wat het fenomeen dan wel kon verklaren, werden de resultaten van de SR-gebaseerde röntgenmethode vergeleken met de resultaten die voortkomen uit versnelde verouderingsbehandelingen (licht en vocht) van een reeks van CdS-gebaseerde olieverfmodellen, rijk en arm aan chloorverbindingen.

De onderzoeksresultaten zorgden voor een dieper inzicht in de rol die compositorische en omgevingsfactoren spelen bij het verval van cadmiumgele verven, met betekenisvolle implicaties voor de preventieve conservering van De Schreeuw (ca.1910). In het bijzonder kan de afbraak van de cadmiumgele verven worden verminderd door de blootstelling van het schilderij aan te hoge vochtniveaus (d.w.z. RV <45%) te minimaliseren, terwijl de verlichting op normale waarden wordt gehouden die zijn voorzien voor lichtechte verfmaterialen.

Wie weet kan het werk opnieuw worden tentoongesteld in het nieuwe Munch Museum dat in de loop van 2020 zal openen (weliswaar uitgesteld wegens de coronacrisis).

Meer interesse over dit onderzoek leest u in dit artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Science Advances. Nieuwsgierig naar het nieuwe Munch Museum? Neem dan zeker een kijkje op de website van het museum.

Foto's:

Julie Lambrechts